Mijn handen hangen boven het toetsenbord, rusteloos, terwijl de zon door het raam schijnt. Buiten beweegt alles, maar binnen is het stil. Alsof de wereld wacht op die ene zin die alles in gang zet. Schrijven is niet simpel, het is zoeken. Alsof ik met een kaars door donkere gangen dwaal, op zoek naar een deur die misschien niet eens bestaat. En als ik hem eindelijk vind, opent hij naar een kamer vol nieuwe vragen. Elk verhaal groeit, zoekt z’n eigen weg, kronkelt waar ik niet had gedacht te gaan.
Je zou denken dat verhalen zichzelf aandienen, dat ze simpelweg naar je toe komen. Maar dat gebeurt zelden. Ze sluimeren ergens, ver weg. Soms zijn ze er ineens, door een geur op straat, een gesprek, een oude foto. Dan flitst er een vonkje op, maar net zo snel dooft het weer. Soms blijft het vlammetje branden, maar vaak verdwijnt het voordat ik iets vast kan leggen.
Er zijn momenten dat ik terugdenk aan vroeger, aan een ander leven. Niet dat ik veel ouder ben geworden, de tijd gaat wel, maar vanbinnen ben ik nog dezelfde.
Ik schreef niet om gelezen te worden, maar om te blijven bestaan. Elk verhaal is een poging om een moment vast te houden, om iets van mezelf op papier te zetten, zodat het niet verloren zou gaan. En nu? Schrijf ik nog om die reden? De wereld om me heen verandert, mensen komen en gaan, maar in mijn verhalen blijven ze. Namen, gezichten, momenten die voor anderen al vervaagd zijn, leven verder op papier. Misschien is dat de kern van schrijven: iets vasthouden wat anders verdwijnt.
Er is altijd die vraag: schrijf ik voor mezelf, of voor iemand anders? Het lijkt eenvoudig, maar het is dat zelden. In de eenzaamheid van het schrijven spreek ik met mezelf. Maar zodra de woorden de wereld in gaan, hoop ik dat iemand ze leest. Dat iemand dezelfde deuren opent die ik ooit vond. Schrijven is niet alleen jezelf horen, maar ook hopen dat je gehoord wordt.
Misschien is dat wat ik nu voel, die drang om een boek te schrijven. Niet omdat de wereld op mijn woorden wacht, maar omdat er iets in mij is dat gedeeld wil worden. Er zijn zoveel momenten die ik met me meedraag. De vraag is niet langer of ik ze moet opschrijven, maar hoe ik het níet kan doen. Schrijven is een noodzaak geworden. Elke zin is een brug tussen toen en nu, tussen wat was en wat is.
En toch, zelfs in de meest persoonlijke verhalen, hoop ik op die ene lezer die zich erin herkent. Dat is het wonder van woorden. Ze ontstaan in één hoofd, maar kunnen in een ander leven. Misschien herkent iemand zich in een herinnering of gevoel, iets dat hij zelf niet onder woorden kon brengen. Dat is het mooiste wat een schrijver kan overkomen: niet de lof voor vorm of stijl, maar dat iemand in jouw verhaal iets van zichzelf vindt.
Dus ja, ik kan hier wel een boek over schrijven. Misschien doe ik dat ooit. Misschien blijft het bij losse flarden, gedachten die samen toch een geheel vormen. Of misschien wordt het een echt verhaal, van begin tot eind. Wat het ook wordt, het komt voort uit diezelfde drang: de noodzaak om te schrijven, te delen, te zoeken naar de juiste woorden. En misschien leest iemand het. Misschien niet. Dat is niet aan mij. Ik hoef alleen maar te blijven schrijven. Want uiteindelijk is dat wat me voortdrijft: het verlangen om in de stilte mijn stem te vinden en die, hoe zacht ook, te laten weerklinken in de wereld.
En toch blijft dan de vraag: zit iemand hierop te wachten?
Die vraag, zo eenvoudig, en toch zo ingewikkeld: “Zit iemand hierop te wachten?” Het is de kern van mijn strijd. Tussen de behoefte om te vertellen en de onzekerheid of iemand wil luisteren. Maar wat ik heb ontdekt, is dat het schrijven niet draait om het publiek. Het is het proces zelf: het vastleggen van gedachten, van momenten die anders verdwijnen.
Dus ja, misschien komt er een boek. Misschien niet omdat de wereld erop wacht, maar omdat iemand, ergens, zich herkent in mijn woorden. Of dat nu één persoon is, of honderd.
Misschien wacht de wereld niet, maar iemand wel. En dat maakt het de moeite waard.